Mit Cock: een stukje Aarschot

“Op 7 augustus l99l bezochten wij Mit Cock. Wij hadden een lange gezellige babbel. Enkele weken later is zij heengegaan. Om de leesbaarheid te bevorderen is het interview niet woordelijk weergegeven. Wel is het correct naar geest en inhoud.” – Robert Van Rompuy en Gie Van de Wouwer

Mit werd in De Schuit geboren.

Schooltijd in Waver

G: Mitteke waar ben je naar school geweest? M: Ikke? Hier bij ma soeur hè. G: In Sancta Maria? M: Ja ja, maar dat was toen nog geen Sancta Maria. G: Bij de nonnekes? M: Ja, daar heb ik lager onderwijs gevolgd en daarna in Waver samen met mijn nicht Margriet Swinnen. Ik weet niet of je haar kent. Ze leeft nog, maar ze heeft alles verkocht en is naar Brussel gaan wonen bij haar dochter op haar drieëntachtigste. Met veel verdriet, want nu zou ze graag terugkomen. Ze is er zevenentachtig. R: Je bent in Wallonië naar school geweest, dan spreek je vloeiend Frans? M: Dat is de reden waarom ik het zo ver ben gaan zoeken. M: Onder den oorlog was het wel erg in Waver want er was onvoldoende eten. Mijn ouders moesten dat naar ginder smokkelen om mij op school van voedsel te voorzien.

De moeder Barbara Verstrepen (1869-1947) was afkomstig uit Rillaar.

Vader Karel De Cock (1871-1953) kocht de herberg omstreeks 1900 .

Naast het café brachten Karel en Barbara zaden en planten in handel. Als marktkramers trokken zij met paard en kar tot in Herentals. Na het ter ziele gaan van haar ouders doekte Mit als enige dochter de zaadhandel op en exploiteerde de herberg verder.

R: ’t Is over WO I dat je nu spreekt? M: Da’s zeker, ik ben 88 jaar. Ik heb mijn Plechtige Communie in Aarschot gedaan. Daarna zijn Margriet en ik samen naar Waver getrokken om er middelbare studies te volgen in het meisjespensionaat. Ik zal het nooit vergeten. Ik verstond geen woord Frans, maar dan geen enkel. Er waren driehonderd leerlingen in de school. Onder de oorlog was de bevoorading van voedsel problematisch daarom moesten de ouders eten smokkelen voor hun kinderen. Soms mocht ik ook bij mijn Waalse vriendinnen op bezoek. Dat waren meestal dochters van dikke boeren aldaar. En daar kreeg ik dan streekgerechten voorgeshoteld. Zoals de allereerste keer, ik zal het nooit vergeten: gesnipperde kool met gebakken aardappelen. Ik dacht “Oei, dat ga ik zeker niet mogen!” Maar ik vond het lekker. Het was zo goed klaargemaakt. Wij kenden dat immers niet in Aarschot, rauwe kool met het machine gesneden en daar dan gebakken patatten bij. Mijn ouders konden niet veel op bezoek komen in Waver. Ze kwamen immers met paard en kar en onder de oorlog was dat niet alles. R: Waren er nog Vlaamse kinderen op internaat? M: Nee, alleen Margriet en ik. R: Was het niet erg om als kind moederziel alleen op internaat te worden gestopt en dan nog wel in een vreemde taal? M: Natuurlijk was dat erg. Ik verstond geen woord Frans en als ze kwaad op ons waren dan spraken ze enkel Waals. Dan verstond ik er niets meer van. Waals dialect heb ik ten andere nooit verstaan. R: Heb je het als Vlaming niet lastiger gehad? Het was toen toch het begin van de taalstrijd! M: De école moyenne van Waver was een staatsschool, maar mijn ouders hadden een brief getekend dat ik naar de mis moest gaan. En dat deden we dan op zondag. We waren maar met twaalf internen. De directrice paste in het weekend op ons. Dat was een echt huishoudentje. Ik vond dat zeer tof in die tijd. R: En had je de zondag dan wat meer vrijheid? M: Nee, we mochten niet buiten. Men ging wel met ons wandelen. Wij hebben daar een heel goede opvoeding gehad. Het was er zelfs strenger dan later bij de Miniemen. En daar was het ook niet van de poes met die nonnekes. G: Jij was daar dan met de drie maanden? M: Wij waren daar tot dat we eens de occasie hadden om naar huis te komen. Op een bepaald moment was het er echt niet meer te doen omdat er in Waver totaal geen eten meer was. Dan ben ik de Miniemen in Leuven gegaan. Ik dacht naar Paridaens te gaan maar daar was geen plaats meer. Margriet is naar Scherpenheuvel op school gegaan en ik ben in de Miniemen gebleven tot mijn achttiende. In Leuven had ik ook veel vriendinnen. Mijn moeder bakte immers zelf peperkoek met honing in. Er waren weinig pensionnaires in Leuven. Ik deelde met mijn vriendinnen. Het was oorlog, hè. Ik mocht in het weekend immers bij mijn vriendinnen uit het Leuvense op logement. R: Jij hebt heel wat studies achter de rug als je het vergelijkt met de gewoontes van toen. M: Ik was nog een kind toen ik op internaat ging. In de Miniemen was ik met Margriet Van Noten, ze is nog niet lang dood hè, en met Maria Broos de moeder van Jos Pelgrims. Maria Broos is nog maar één jaar dood. Herman Pelgrims, het gemeenteraadslid, is me de droeve tijding persoonlijk komen brengen. Ze verbleef op het eind van haar leven in een bejaarden home. Ze was er niet graag en heeft er veel geweend. Weet je waarom? Ze zag niet goed niet meer en liep tegen alles tegen. Op de Miniemen was er ook Juffrouw Frederikx. G: Die van de schoenwinkel. M: Juist, maar dan de oude juffrouw Frederikx. Ze is nooit getrouwd geweest. Ze heeft ons nog een goeie pee gestoofd in die tijd. Ik zal je die story eens vertellen… Alle drie maanden mochten we eens naar huis. Dit was voornamelijk met hoogdagen zoals Allerheiligen, Kerstmis, enz. . We moesten dan in tweede klas reizen. G: Derde klas was toen ook, niet? M: Ja, maar daar mochten we niet in van de nonnekes. Op een keer was ik samen met Margriet en Frederikx met de trein op weg naar huis. In de treincoupé zat een man. Op een bepaald moment vroeg hij “Een sigaretje, juffrouwkes?” Wij voelden ons al grote meisjes en dus antwoordde ik koud: “O ja, dank u meneer”. Ik had van mijn hele leven nog geen sigaret aangeraakt. Die man heeft toen goed gelachen met ons gehoest en onze kuren. De week daarop moesten we echter bij de directrice komen. Ik moest uitleg geven over mijn gedrag en kreeg slechts vier punten voor gedrag. Dat was het slechtste dat je kon krijgen. Een beetje daama kreeg Margriet Van Noten dezelfde straf. Die van Frederikx niet want deze laatste had niet gerookt en zij was alles gaan overbrieven. Daarna vlogen we alle drie naar huis om een certifikaat bij de pastoor-deken te halen. Dit om te bevestigen dat we wel degelijk van onberispelijk gedrag waren. Ik zie mijn moeder nog altijd met mij naar de deken gaan… . R: En dat allemaal voor een sigaret. M: Zeker, jullie kunnen zich die tijd van toen niet meer voorstellen.

Maria, de zus van Karel De Cock

een andere zus van Karel De Cock

Maria Josephina De Cock: jong, knap, vol inlevingsvermogen. Waar ze verschijnt is ze het stralende middelpunt en krijgt ze voor elkaar wat anderen niet lukt.

Cinéma en kalverliefdes

G: Nochthans in mijn tijd was het college ook nog streng. M: Maar dat was toch niet te vergelijken zoals in mijn jonge tijd. Ik weet nog dat de professors van het college in de stad rondreden om vrijende leerlingen te betrappen. En de zondag moesten de leerlingen van het college steevast naar het lof. We hadden in die tijd allemaal een lief. En dat lief ging meestal op school in het college. Zo hadden we de gewoonte om zondagnamiddag naar de cinéma te gaan bij de Macken op de Bonewijk. We zaten dan in den uil. Want daar kon je eens goed je lief kussen! Om drie uur verlieten onze jongens echter spoorslags de cinéma om naar het lof te gaan in college. Na het lof kwamen ze lopend terug naar de cinéma. Wanneer ze terug in de zaal kwamen gebeurde het meermaals dat een of andere lofganger toevallig in de straal van de projector liep zodat zijn hoofd zich op het doek aftekende. De Macken, de zaal-uitbater, maakte zich dan telkens goed kwaad. Hij riep dan verbolgen: “Stommeriken, apen! Zien jullie dat dan niet?” Ja, in die tijd was het nog zeer streng in de scholen. Maar toch was het plezant. Want je weet wel, iets dat je niet mag doen… . Naar de cinéma gaan was de ontspanning van de zondagnamiddag. De Macken legde dan de film uit. Het was nog stomme film in die tijd. En de Macken, die kon het uitleggen! Zijn dochter Maria speelde piano en hij zat op het balkon. Dan was het zo stil in de zaal dat je een muis hoorde lopen. Want de Macken deed alles zonder micro. Op een dag had iemand eens een ‘protmachientje’ meegebracht. Te pas en te onpas liet hij dit werken. Dit apparaatje produceerde een geluid alsof er iemand wind loste. Dit wekte grote ergernis bij de Macken. Die riep dan luidkeels: “smeerlappen, vuilerik, ben je niet beschaamd”. Dan kwamen er twee familieleden van de Macken naar boven gelopen. “Wie heeft dat hier gedaan ?” Natuurlijk antwoordde niemand. Ze waren nog niet van den trap of het herbegon. “En nu buiten allemaal”, riep de Macken. Iedereen schaterde het uit. Het was een deel van het plezier. En toen kwam de “Palace”. Dat was concurrentie voor de Macken. Mijn vader, toen reeds redelijk bejaard, had nog nooit een cinéma langs de binnenkant gezien. Toen de “Palace” zijn deuren opende wilde hij ook eens naar de cinéma met zijn vrienden. Ik zal het nooit vergeten, ze speelden “De Rode Handschoen”, een cowboy Íïlm. In die tijd waren deze films in feite feuilletons met wekelijks een nieuwe aflevering. Zo waren de zaaluitbaters er zeker van dan hun publiek terugkwam. Wanneer men op het doek een cowboy neer knalde dan riep vader: “Alé, haa’s doewed en dui is em wee terug se”. Hij meende dat het steeds om een en dezelfde cowboy ging!

Over de schuit

M: Ja, wij hadden café thuis. En ge weet hoe dat gaat, daar waar een jong maske in de café staat. G: Een ferm jong dingske achter den toog… . De mannen kwamen dan met hopen naar het café zeker? M: Gelijk als gij nu komt,hè. Zo kwam de jonkheid ook om te verkeren. (lachend) G: Is het waar dat jullie hier beefsteak serveerden in het café? Ik weet dat van mijn tante Nie. M: Nee, dat is niet waar. Dat zit zo: In het plaatsje naast het café hadden wij een keuken. Daar stond een Leuvense stoof. De donderdag met de markt was hier een macht van volk. Wij hadden toen stallingen. De marchands die op de markt stonden die kwamen hun paard hier parkeren en die bakten hier bij mij zelf hun beefsteak. Er waren er ook die bakharing en koteletten bakten. Het waren meestal de vrouwen die na de markt bakten voor hun mannen. Ze aten dat dan op in de café. Het werd geserveerd op een taljoor of op een papier. Vooral de bakharing lag op een papier. Dat was dan nogal een affaire. Toen was de café ook nog anders. Ze was veel kleiner. Later hebben we ze laten veranderen. G: Wanneer was dat ongeveer. M: dat weet ik niet juist. Maar mijn ouders leefden nog toen tijds. Mijn moeder is jong gestorven van kanker. Mijn vader Charel De Cock is 81 geworden. Op een avond toen ik een toneelvoorstelling in de “Cercle” (Kortstraat) bezocht was hij een kaartje gaan leggen bij Berta Flo in het café naast de oude “Unitas”. Na het kaartleggen kwamen ze allen terug om een pintje te drinken in “De Schuit”. Het was zeer koud maar in “De Schuit” hadden we een warme stoof. Marcel Leysens, een knappe man uit het Aarschotse (ze noemden hem de”meneer arte”), was in gesprek met mijn vader over het kaartspel. Toen ik thuiskwam hoorde ik hem zeggen tegen vader: “Zie hem daar se, den afzoaper”. Waarop mijn vader antwoorde : “Vijf ‘Pale Ale’s’ winnen en twee drinken, dat is toch nie slokop zijn hè”! Op dat moment kwam Jules Swinnen binnen en die zei tegen vader: “God nonkel, nu heb ik kou geleden aan die entré van de Cercle”. Mijn vader zei: “Hier zie, neem mijn plaats in naast de stoof. Want ik moet toch even naar het toilet.” Hij stond op en viel dood neer op naast de toog. Gestorven aan een hartaderbreuk.

Het verbouwen van de schuit

M: Ik herinner me nog altijd wat vader zei toen het café werd verbouwd. De werken werden uitgevoerd door Roger Macken uit de Lei. Het was immers de eerste café in het Aarschotse die in die stijl werd veranderd. De verandering kreeg ook veel navolging in andere café’s uit het Aarschotse. Zoals bijvoorbeeld bij “Jef Nafte” aan de brug. Vader zei na de verandering: “Wie zal hier nu nog willen binnenkomen ? Hier komt geen mens meer”. Wij waren immers gewoon van veel boeren en buitenmensen over de vloer te krijgen. De verbouwing viel enorm mee, het werd een mooi café, nu is dat ten andere ook nog zo. De café is toen ook vergroot. Ze is een meter of twee dieper in het huis verruimd. De dag dat we open deden na de verbouwingswerken stonden de mensen in file aan de deur. Er was zo veel volk dat ze allemaal niet binnen konden. We hadden voor de opening speciaal een camion ‘Dort’ uit Duitsland laten komen want mijn biersteker Fons Braes kon het niet bijhouden. Ik heb van die Duitsers toen een heel mooie collier gekregen. Heel mijn achterplaats stond vol bier.

Fratsen van Mit

Mit ge hebt me ooit eens verteld dat ge al eens een frats uithaalde. Zo hebt ge eens iets uitgehaald met de rijkswacht, niet? M: Wel ja, die mannen kwamen hier veel over de vloer. Ze konden hun camionnette hier binnenrijden. Zo stond deze uit het zicht van de goegemeente en de gendarmen konden rustig hun pint drinken. Op een keer hadden ze echter een nieuwe collega mee die ‘De Schuit’ nog niet kende. Het was een gewezen ‘boefer’ van Duitsland die afgezwaaid was uit het leger en zo bij de rijkswacht terechtgekomen was. Tijdens het pintelieren viel zijn oog op het nummerkastje van de wip dat in het café hangt. Er werd hier immers regelmatig op de liggende wip geschoten. Hiervan kennelijk niet op de hoogte, vroeg onze agent naar de bedoeling van het kastje. Ik antwoordde hem dat de café in feite een pension was met verschillende kamers. De nummers van het kastje kwamen overeen met een kamernummer. Ongelovig vroeg hij mij of ‘De Schuit’ wel voldoende plaats had voor zoveel kamers. Ik nam hem mee achter op de binnenkoer en legde hem uit dat ‘De Schuit’ veel groter was dan alleen maar het café. En dat ik nog meer plaats had dan die achttien pensionkamers. Hij slikte mijn verzinsel, nam mij even terzijde en vroeg: “Mitteke, ik heb kennis met een gescheiden vrouw. Ze is agente in Duitsland. Zou ik bij gelegenheid een kamer mogen huren?” Ik antwoordde “Maar natuurlijk menne joeng, ge zet altaa welkom. Ga krecht de schuinste!” Zijn collega’s proestten het uit. De gendarme trapte er volledig in. Na een beetje binnenpret vergat ik het voorval verder. Enkele maanden later gedurende mijn vakantie in Spanje kwam de man terug. Mijn kuisvrouw uit Rillaar paste op de café gedurende mijn afwezigheid. De gendarme vroeg naar mij. De kuisvrouw zei dat ik in het buitenland verbleef. Toen vroeg hij haar om een kamer. De kuisvrouw zei dat ze dit niet begreep doch de man bleef hardnekkig aandringen. Ten einde raad wees hij naar het nummerkastje. “Ik wil één van die kamers, Mitteke heeft me dat beloofd”. De kuisvrouw antwoorde daarop lachend: “Mui meniejer, da’s van de wip.” De man is daar nooit kwaad voor geweest en is altijd naar de schuit blijven komen.

Een illustratie van de hand van Steven Tuerlinckx (1929-2022)

professionele kroegtijgers

Over carnaval

G: Mit ge moet nog dat verhaal eens doen over onze Emiel Bosmans) M: Wel, na de oorlog was de carnaval aan strikte politiereglementen onderhevig. Zo mocht een mombakkes niet want men moest herkenbaar blijven. Nu was Miel Bosmans een artiest in het grimeren. Miel grimeerde ons ten andere allemaal. Maar zijn maskerade mochten we nooit op voorhand zien. Soms stonden we in de balzaal vlak naast hem zonder het te weten. Hij speelde zijn rol zo voortreffelijk dat we hem niet herkenden. Tijdens carnaval was hij altijd gemaskeerd in een vrouw. Op een keer was dit bijzonder goed gelukt en tijdens het bal was zijn gebuur “Rounault” van de porcelijnwinkel volledig “weg” van zijn gespeelde vrouwelijkheid. Na een paar dansen vroeg deze: “Rendez-vous” aan (vluggertje). Nog voor Miel goed en wel kon antwoorden begon zijn gebuur hem te kussen. Naar zeggen van Miel : “Mee zen laa toeng in me bakkes!”

iedereen was verknocht aan ‘De Schuit’

Over den oorlog

M: Onder den oorlog was mijn magazijn opgeëist door de zwarten. Hierin werden de aangeslagen goederen bewaard. Soms hebben wij geweend om menskens die hun 5 kilo patatten moesten afgeven aan die zwarte smeerlappen. Wij dierven toen veel, want terwijl de zwarten in het magazijn zaten luisterden wij naar de Engelse post onder een deken in de stal. M: Ik zal je nu eens een ongelooflijk verhaal vertellen. Na de oorlog bleef de rantsoenering nog een tijd doorlopen. Vlees was enkel te krijgen met bonnekes. Iedere beenhouwer kreeg vlees navenant zijn verkoop van voor de oorlog. Om echter aan deze, voor sommige beenhouwers nogal ongunstige maatregel te ontsnappen had de beenhouwersbond besloten om alle vleesrantsoenen samen te brengen en gezamenlijk te verkopen. Mijn magazijn, waar onder de oorlog de zwarten hadden ingezeten, werd voorzien van vleeskraampjes. Heel Aarschot moest hier zijn vlees komen halen. Ik deed dan mijn erf zeer vroeg open. De beenhouwers zaten dan hier in de vroeg rond de stoof hun jenever te drinken terwijl buiten de file klanten aangroeide. Ik had toen tijds “dove Fien” als kuisvrouw. Dove Fien was werkelijk doof. Ze leefde met haar man in een van de barakjes boven op de Meuleberg. Fien kon het niet nalaten om de beenhouwers te pas en te onpas in het haar te zitten. Daar Fien toch niks hoorde schonken deze daar geen aandacht aan. Het ging van: “Zen ze wee hie? De smeirlappe, de moewerdeneirs,….” De “Oude Jas” was toen tijds de voorzitter van de beenhouwersbond. Die regelde alles en zijn wil was wet. En ge weet hoe dat gaat voor sommigen regelde de ‘Jas’ nog iets extra zonder “bonnekes”. Zo kwamen de commissaris, de burgemeester, enz. regelmatig hun extra stukje vlees ophalen. Nu hebben wij zelf geen kat, maar vreemde katten komen hier wel eens. Zo gebeurde het soms, dat die dan ongewenst iets deponeerden in huis! Op een morgen terwijl de beenhouwers hun jenever zaten te drinken rond de stoof, was Fien weer bezig met haar gebruikelijk sermoen. Op een bepaald moment rook ze een verdachte geur en schreewde: “Der hei hie zeker wee een kat in hoàs geschete”. Afgaande op de geur deed ze het kastje open waarin de partituren lagen van de muziekmaatschappij. In dat kastje lag een vergeten stuk rot stuk vlees met genoeg maden in om een doorsnee visser een jaar gelukkig te maken. Dove Fien pakte het stuk vlees en wierp het midden tussen de beenhouwers in het café roepende: “Voila se smeirlappe, fret alle een ongeluk!

Ongelukken kunnen gebeuren…

M: Er is hier nog eens een keer iets erg gebeurd. Op onze poort stond te lezen: “Stalling zonder waarborg”. Onze Charel, nog een jonge kerel in die tijd, had dezelfde tekst ook in de stalling op een plakkaat geschreven. Nu verkochten de boeren in die tijd hun kalveren voor de deur hier. Die lagen dan op een kar met ingespannen paard. Op een keer gedurende een marktdag heeft een jonge kerel eens een zweepslag aan een ingespannen paard gegeven. Dit is toen op hol geslagen. Een gebuur hier van de Meuleberg die ervoor bekend stond niet veel schrik te hebben, trachtte het paard nog te kalmeren. Hij kreeg echter een dodelijke stoot van de kar. Het dolle paard met kar heeft vervolgens nog een spoor van vernieling getrokken over de Markt. Verschillende mensen werden gekwetst. Een uur later stond het parket hier. Nogal een geluk dat de vermelding “Stalling zonder waarborg” was aangebracht anders was ik mee voor de kosten opgedraaid. De eigenaar van paard en kar is van het voorval gek geworden. Hij is in het gesticht gestorven. Maar dit is wel een uitzondering. Want er werd hier veel handel gedreven, kalveren, varkens,… . En al dat marktvolk kwam hier over de vloer. Toch is er in mijn café nooit ruzie geweest. Het was de plezantste café van uren in ’t rond. Ruzie of vechten heb ik hier nooit gekend. Dat bestond hier niet.

‘De Schuit’ haar grote trots

Links Jos Van Dingenen met echtgenote ‘Jeanine coiffeuse’ en Jos Van Dijck ‘De Sloep’ waren stamgasten van het legendarische café.

‘De Schuit’ was het lokaal van de schuttersgilde ‘De rebellen’, vanaf 1946 de vereniging van Aarschotse schoenmakers, de studentenclub ‘Tijl’, de Liberale Vrouwenbond, ziekenkas en vakbond, een controle arts hield er consultatie.

Over de Rue Neuve

R: Je vertelde wel eens sterke verhalen van de Nieuwstraat of van “de Grecht”. M: Ja, daar gebeurde wel regelmatig wat. Een van de sensationeelste geschiedenissen was deze van Mie Springop. Die hare vent ging werken in de put. Regelmatig moest hij weg met de nacht. Mie had twee zonen. Wanneer manlief van huis was, hield ze aan met een vrijgezel ‘Bruke Straks’. Op een keer toen ze in bed stak met Bruke kwam haar man onverwacht thuis. Deze had zijn trein (al dan niet opzettelijk) gemist. De beide tortelduifjes waren zo druk doende dat ze niets hoorden. Toen de bedrogen echtgenoot op de slaapkamer verscheen stak Bruke zich onder de lakens. Mie bezwoor haar man dat het één van haar zonen was die bij haar in bed lag. Aldra kwam de waarheid aan het licht en Bruke moest in hoge nood over de daken wegvluchten, paddebloot met de onderbroek in de hand. Mie Springop kwam later aan haar eind tijdens een bombardement in Kampenhout-Sas. Ze werd er letterlijk onthoofd.

En Rik Viool…

De donderdag daarop stonden straatzangers o.l.v. Rik Viool al met een liedje over de Mie Springop geschiedenis op de markt. Ja, die straatzangers waren vlug. Ze verspreidden al zingend het lokale nieuws. Rik Viool speelde op zijn tienbasser en componeerde de muziek. Een uitgetreden pater maakte tekst en tekeningen. Zo was er eens een moord gebeurd in Rillaar. Een meisje werd er vermoord met een haarspeld. Enkele dagen later werd dit voorval bezongen op de markt. Wij zongen en dansten dan mee. De tekeningen die het verhaal ondersteunden waren meestal van veel bloed voorzien. Leut en plezier met een moord, zo was dat toen, raar hè… . Rik Viool was een attractie op zich. Zo was er eens een moord gebeurd te Aarschot aan ”t withuis’. Ik hoor Rik Viool hier over nog roepen: “Vreselijke moord gebeurd te Aarschot, uit jalousie!” R: Was Rik Viool niet een beetje een sukkelaar. M: Rik was zeker geen sukkelaar. Hij heeft de twee zeer knapste vrouwen gehad. Het waren twee zusters. En toen de eerste dood was trouwde Rik met de andere. Deze twee vrouwen waren geen Aarschottenaars van geboorte. Later is hij dan getrouwd met de vrouw van de veehandelaar die gek geworden is na dat accident met dat paard hier. Deze vrouw heeft hem echter veel geld gekost want die durfde zelfs haar haren in champagne wassen. Verder was Rik een echte commercant. Op het eind van zijn leven woonde hij in het Tonnestraatje. Hij stond dan op de markt met ‘poenjaarkes’ tussen ‘Jef Kist’ en de ton. Hij was vriend aan huis in ‘De Schuit’ want hij mocht samen met de pater met ons meerijden naar de markten in de omgeving. Religieus of niet? R: Mit ben je katholiek, vrijdenkend… Wat is je overtuiging. M: Ik ben steeds katholiek geweest en gebleven. Ik heb mijn plechtige communie gedaan en ben bij de nonnekes op school geweest. In Waver was het een staatsschool maar bij de miniemen waren het terug nonnekes. R: Maar ge hebt altijd de liberalen hier gehad. Die hadden toch de naam niet erg kerks te zijn. M: “Au contraire”, ze gingen meer naar de kerk dan de katholieken. Neem nu Margriet Swinnen die is altijd regelmatig naar de kerk blijven gaan. Ik heb daar minder kans toe gehad omwille van het café, maar naar de begrafenissen ben ik steeds blijven gaan.

Over haar leven

Soms vraagt men wel eens “Mitteke, hebt ge nu geen spijt dat ge niet meer weggegaan bent in uw leven?” Toch heb ik gereisd. Ik ben acht maal in Spanje geweest in een tijd dat men in Aarschot nog niet wist wat op vakantie gaan was. Ik heb de meeste landen van Europa bezocht. Daarenboven bezat ik de plezantste café van heel Aarschot en omstreken. De mensen kwamen naar het café en bleven hier dikwijls hangen terwijl het bij hun thuis soms feest was. Zo plezant was ‘De Schuit’. Nee, ik heb een goed leven gehad en heb nergens spijt van. AIs het te herdoen was deed ik het op dezelfde manier.

Robert Van Rompuy en Gie Van de Wouwer (september, 1991)

Mit Cock en Leo Martin

De Schuit’ werd gebruikt voor opnames van sketches van Gaston & Leo. Gaston Berghmans (1926-2016) en Leo Martin (1924-1993) vormden het populairste komische duo van Vlaanderen. Ze waren actief van 1972 tot 1992.

Jean-Marie Pfaff gewezen eerste doelman van de Rode Duivels en wielrenner …….. bij Mit Cock.

Burgemeeester Rik Daems en toenmalig Vice-eerste minister Willy De Clercq (1927-2011) die een voordracht hield bij Mit Cock.

Benoît Theyskens ‘Thesse van de Knoet’ en fotograaf André Matthijssens tijdens een verrassingsfeest naar aanleiding van de 87ste verjaardag van Mit op 18 mei 1990.

Een van de mooiste periodes uit mijn fotografiecarrière
Zo omschrijft André Matthijssens, fotograaf, de periode dat hij bij Mit Kock een studio had.
“Het begon allemaal met de kennismaking met Mit in de jaren ‘70. Mit was de grootmoeder van mijn goede vrienden Suzy en René en zo kwam ik regelmatig over de vloer in café ‘De Schuit’. Een echte bruine kroeg, met Mitteke (zoals ik haar net als de andere stamgasten noemde) achter de tapkraan. Waar volkswijsheid belangrijker was dan ‘letters fretten’, waar het hart op de juiste plaats zat en waar levensgenieters, Mitteke op kop, het naar hun zin hadden.
Begin jaren 80 werkte ik veel samen met Sasha, die modefotograaf was. Toen we in de Schuit aan het praten waren over onze plannen om samen een grote studio te bouwen, hoorde Mitteke ons gesprek en zei ze ‘waarom doe de da niet in de schuur menneke’. Toen we de ruimte zagen waren we onmiddellijk verkocht en de rest is geschiedenis.
De schuur stond leeg, was heel hoog en had een hoge en brede deur, waardoor we zelfs een camionnette konden binnenrijden. De ideale plaats dus als fotostudio, alhoewel dat pas kon nadat we tijdens een grondige kuisbeurt, stof en restanten van de voorgaande decennia weggeveegd hadden.
We hebben in de studio grote internationale projecten gerealiseerd. De studio leende er zich toe om technieken toe te passen die voordien nog niet gebruikt waren in de fotografie; modefotografie vanop een trampoline of door het zolderluik loodrecht naar beneden fotograferen terwijl de modellen op de grond lagen, wat een bijzonder en vernieuwend resultaat gaf.
Als ik terugkijk op die periode kan ik met zekerheid zeggen dat dit de mooiste periode is uit mijn carrière als fotograaf. De fotografie was puur. Er was nog geen digitale fotografie, laat staan photoshop. Je moest toen echt creatief uit de hoek komen om opgemerkte beelden te maken.
Blij en gelukkig dat ik dit heb mogen meemaken onder de vleugels van ‘Mitteke’ met wie ik tot aan haar dood een bijzonder hechte vriendschapsband had en die ik nog altijd hoog in mijn hart draag.” – André Matthijssens, fotograaf (2023)

Mit Cock, Benoît Theyskens en André Matthijssens. Links kijkt adjunct-commissaris Pouillon toe. Hij kwam vaak in de herberg zijn boterhammen op eten “mee j’een goei zjat soep”.

Charel Goossens, de zoon van Mit

Tinne De Cock, de nicht van Mit

‘De Schuit’ gelegen op de hoek van de Tiensestraat en De Grecht werd medio de jaren negentig geteisterd door brand en vervolgens gesloopt.

Mit Cock

fiere Mit met kleinzoon René Cypers, directeur Stedelijk Onderwijs

“Voor WO II ging ons moe regelmatig naar Parijs voor hare uitzet” : kleinzoon René Cypers getuigt.

“Naast het café was een magazijn om zaden te stockeren en een winkeltje waar groentenzaden in papier hoorntjes verkocht werden. In die tijd had iedereen een lapje grond. Aan de Orleanstoren bezaten mijn overgrootouders heel wat akkergrond waarvan ze de oogst op markten verkochten.

In het café stonden een jukebox en een flipperkast. Remy Tuerlinckx deed het onderhoud en ontving een deel van de inkomsten. Eén Belgische frank in de flipperkast en vijf Bfr. in de jukebox voor drie liedjes. Ik kon als kleine gast clandestien (gratuit) de toestellen bedienen, stiekem opgemerkt bij een herstelling door Remy of een technicus.
Gedanst werd er bij alle mogelijke gelegenheden; oud- op nieuwjaar, carnaval, kermis, feesten en … ‘vergaderingen’ o.a. van de Liberale vrouwenbond.
Ik loerde toen (jaren 1950 begin ’60) door het sleutelgat om die vrouwen (Mit Stipper, Margueritte Swinnen, Fien Deca, …) licht aangeschoten de ‘French
cancan’ op ’t tafel te zien dansen, rokken omhoog, en zingen, tot … iemand aan mijn oren kwam trekken ‘da mag nie hé menneke’. Edith Piaf en andere Franse chansons,  ook uit de Moulin Rouge hadden voorkeur. Mit Cock ‘ons moe’ ging immers voor WO II geregeld naar Parijs voor ‘hare uitzet’. Elle parlait couramment le français.

Toen ik klein was had Mit Cock als één van de enige een telefoon. En dan kwamen de mensen: “Mitteke, mag ik eens bellen? En ik hoor mijn grootmoeder nog antwoorden: “Jui menneke, is ’t kuit baa?” Want als ’t kortbij was, was ’t ne Frank en als het verder was vijf Frank. Toen moest ge nog naar een centrale bellen en daar waren maar drie of vier nummerkes.

Iemand die in het verhaal niet mag ontbreken is mijn grootvader langs vaderskant… bompa René Cypers I.

huwelijksportret van WO I oudstrijder René Cypers (1892-1967) met Léonie Filliaert (1896-1988)

Bompa René Cypers was kleermaker met kledingwinkel in de Martelarenstraat, 31. Hij ontmoette Leonie Filiaert, afkomstig uit Brugge en dochter van binnenvaartschippers tijdens WO I. Leonie (Nolletje) werd geboren te Antwerpen op de ligplaats van hun binnenvaartschip de “Santiago”.

René en Léonie Cypers Filiaert

René was oudstrijder 1914-1918, ere-voorzitter van de toneelkring “Hoger Streven”, bestuurslid van de “Liberale Volksbond”, vertegenwoordiger van de Liberale Middenstand in de Marktcommissie der stad Aarschot, oud bestuurslid van de Koninklijke Cirkel, Actief lid van de Vrijwillige Brandweer, bestuurslid van de commissie ter bevordering van het vreemdelingenverkeer.

de schoonzoon van Mit Cock, Jac. Cypers (1920-2011) directeur Middelbare Rijksschool

Mijn bomma heeft haar zoon, mijn vader, naar ‘de Meuleberg’ gestuurd om kennis te maken met ‘dá mooi meischje van café ‘De Schuit’, toen al een blauw lokaal. Mijn pa had immers enorm verdriet omdat zijn toenmalige geliefde (een verzetsstrijdster uit Doornik) tijdens een interventie neergeschoten werd door … een Engels oorlogsvliegtuig, op het einde van WO II.

Andrée De Smet (1922-1944) verzetsstrijder WO II

“Pa z’n geliefde. Let op de gelijkenis met mijn moeder.” – René

“Se souvenir d’Andrée, héroine de guerre: notre devoir!” – Journal l’Avenir (le 29 septembre 2014) “…décédée à Forest (Frasnes) alors qu’elle ramenait des brassards pour les combattants du Front de l’indépendance.” – C.D.C. (le 4 septembre 1994)

In 1947 huwt de dochter van Mit, Luciana De Cock (1925-2022) met Jac. Cypers

Jac. en Luciana Cypers De Cock

In 1949 wordt de kleinzoon van Mit Cock geboren; René II. Zijn vader, Jac. Cypers wordt diezelfde dag in Leuven ingewijd als vrijmetselaar in de loge ‘La Constance’.  Cypers wordt voorzitter van de eerste Nederlandstalige Belgische Grootloge in Leuven. Later richt Cypers een nieuwe Loge werkplaats op, ‘De Wyngaerdenranck’. Bij de naamgeving ervan wordt Cypers geïnspireerd door de Aarschotse rederijkerskamer ‘De Wyngaerdenranck’.

“Een innerlijke zoektocht

Labyrinten die in het tegelwerk van kerken kunnen voorkomen zijn zowel een merkteken nagelaten door broederschappen van geïnitieerde bouwvakkers, als van een pelgrimstocht naar het H. Jeruzalem.

Het labyrint verzinnebeeldt anderzijds de weg naar het innerlijke Zelf, naar de tempel van de H. Geest die in ons kan huizen.” – Jac. Cypers

onbekend familie portret

onbekend portret

onbekend portret

onbekend portret

onbekend portret

Al de foto’s komen uit het fotoalbum van Mit Cock.

de Aarschotse Kring voor Heemkunde interviewt de kleinzoon van Mit Cock

www.heemkundeaarschot.be Er bestaan nog filmpjes over ‘De Grecht’ door de Heemkundige Kring Aarschot.

Nog een uniek Osschots figuur: STIENE FOESJ. Haar achterkleindochter huwde met de kleinzoon van Mit Cock.

Justina Matthijs Stiene Foesj’ (1878-1959) huwde in 1904 met Theodorus Leemans (1881-1919). De jongen links is Fransiscus Leemans (1904-1968): de grootvader van Suzy Cypers. Het meisje dat uiterst rechts zit stierf op 12 jarige leeftijd.

Suzy Cypers Van Meensel

In 1973  trouwt de knappe kleinzoon van Mit Cock; René met de achterkleindochter van Stiene Foesj; Suzy Van Meensel.

modieus grasieuse Suzy en André Matthijssens bij Mit Cock. Let op de design flûtes à champagne.

v.l.n.r.: het neefje van Suzy Cypers: Glenn Van Nerum met zijn hartsvriend Pieter Van Kerckhoven – Lily Schrijvers – Maggy: de moeder van Glenn – Justine Leemans: de kleindochter van Stiene Foesj

“Pieter, moest ‘ons moe Mit’ nog leven je zou een ferme smakkerd krijgen. Zij was geen gewone madame, zij was een cafébazin… ‘pur-sang’. ” – René

filmpje met interview gedigitaliseerd door SADA ( Stedelijk Archief en Documentatiecentrum Aarschot)